Niets bijzonders, het lezen niet waard.
Dinsdag morgen in de laatste werkweek voor de zomervakantie rijd ik met Paul naast mij terug naar de zaak. We rijden niet hard, in deze tijd zo net voor de zomervakantie is het altijd rustig met het werk. Tijd zat om wat te kletsen dus.
"Wat ga je doen in de vakantie Paul, met Fiona op vakantie? Gezellig naar tante in Drenthe?", vraag ik plagend.
"Nee zeg! spaar me, naar tante...ik kijk wel uit! We hebben een huisje voor zes personen op Texel voor een week samen met haar ouders en haar zus met vriend. Wat we de rest gaan doen weet ik nog niet, we zien wel. Wat ga jij doen? weg met het bootje?"
"Ja, dat was ik wel van plan in de week dat Maarten, mijn zoon, met twee vrienden weg is. Een weekje Westerschelde, even naar Antwerpen op zondag, verder zie ik wel.”
“Fiona is es mee geweest met een vriendin met haar ouders, zeilen op zee. Toen ze op zee zaten vond ze het niet zo leuk meer maar op het binnenwater was het erg leuk zei ze.”
“Gaan jullie een paar dagen mee, gezellig.”
“Ja, dat zou ik leuk vinden, ik vraag het Fiona vanavond.”
Woensdagmorgen verteld Paultje dat Fiona het wel ziet zitten om een paar dagen mee te varen ‘Als we maar niet op zee gaan’ had ze gezegd.
We maken een lijstje van wat mee moet en spreken af dat ze op donderdag over twee weken aan boord stappen in Wemeldinge.
Na vertrek uit Wemeldinge varen we door ‘Kanaal door zuid Beveland’ om dan tegen gehouden te worden door de sluizen van Hansweert.
In de sluis van Hansweert liggen twee schepen waarvan er een van een mij bekende schipper is. Het schip is een enkelwandige tanker van 2200 ton. De koffie is juist klaar dus we doen even ’n bakkie op de bolder terwijl we wachten op het derde schip dat zwaar beladen, iets over de kop, rustig aan komt varen.
Paul, rondgeleid door een trotse schippersdochter, mag even in de stuurhut en machinekamer kijken. Hij kijkt zijn ogen uit. “Wat een groot schip, van af de wal lijkt zo’n schip veel kleiner”, zegt hij bij terugkomst met ontzag in zijn stem, “en dan maar twee van zulke kleine stuurknuppeltjes”, zijn wijsvinger op stekend, “ik had een groot stuurwiel verwacht”.
Als de sluis opent, gooien wij los en wachten tot de twee binnenschepen weg zijn. Fiona gaat in badpak met een kussen in de rug tegen de mast zitten, zo heeft ze een mooi zicht van wat er op het water te zien is. Als we de Schelde op varen kijken Paul en Fiona hun ogen uit naar het grote water waar juist twee enorme zeeschepen voorbij komen.
We zien het binnenschip van mijn kennis nu naast het grote zeeschip, het lijkt wel een streepje op de waterlijn van die grote.
“Het is nu net een roeibootje zo naast dat grote schip”, zegt Paul ondeugend, “ik verwacht nu eigenlijk iemand te zien roeien”.
Ik kijk ook even omhoog en schat het schip toch meer dan veertig meter hoog tot de brug. Ik zie een heel klein mannetje vanaf de brug met een verrekijker in onze richting kijken, een tweede en derde komen er bij, ook met verrekijker.
Fiona zit bevallig op het dek in de zon gewoon Fiona te zijn. Verwondert over de enorme afmetingen van dat schip kijkt ze ook naar boven naar de brug, zich van de zeeman geen kwaad bewust. Drie armen beginnen spontaan te zwaaien Fiona krijgt het volk in de gaten en zwaait vrolijk terug en plots staan er op de brug zeven handen te zwaaien. Goh, dacht ik, nooit geweten dat er zoveel mensen op de brug in de stuurhut nodig zouden zijn. Hoewel…nodig?
Paul kijkt zijn ogen uit en heeft ook de kaart op schoot en houd nauwlettend bij waar we zijn en heeft over alles wel wat te zeggen. Hij is vrolijk als hij alle namen leest van de vaarwaters:
Zuidergat, Speelmansgat, Mariemonseplaat, Nauw van Bath, Ballastplaat en nog veel meer.
Paul Neemt de helmstok van mij over en stuurt verder, de hele weg naar Antwerpen, met de kaart in zijn hand. Rust heb ik niet, vragen doet hij honderd uit over boeien, bakens en andere markeringen en ook over alles wat hij ziet. Dat is veel, zoveel dat ik niet op elke vraag een antwoord heb.
Maar goed, van vragen leer je, toch?
Keurig op tijd komen we bij de sluis van de jachthaven van Antwerpen aan de linker schelde oever. We eten wat en na het eten gaan Paul en Fiona een eindje wandelen, ik verkies het ‘thuis’ te blijven met een boek en een bakkie, om uiteindelijk in slaap te sukkelen. Het stel heb ik niet thuis horen komen.
Zondagmorgen om een uur of tien gaan we door de Anna tunnel naar de ‘antiek’ markt en dan door naar de vogelenmarkt. Een stevige portie friet op de groenplaats met een biertje voor we weer naar boord gaan waar we bijna direct weer de sluis door kunnen om terug te varen.
Het is afgaand tij en laat in de middag. Paul stuurt weer, nu met Fiona naast zich.
Ik vertrouw ze wel aan het roer en besluit om een oogje toe te knijpen binnen op de bank. Wat zou ik bij die twee torteltjes moeten?, ik ‘loop’ dan alleen maar in de weg.
Slapen lukt niet, wel een beetje soezen met de oren gespitst op ieder vreemd geluid.
“Hebben wij nu voorrang?” hoor ik Fiona vragen.
“Ja toch? Dit hier rechts is de Europaterminal, iets verder de berendrecht sluis. We varen rechts en volgens de kaart volgen wij de rode tonnen aan de rechter kant dus we kunnen gewoon door blijven varen”, Is het antwoord van stuurman Paul.
Hij leest de kaart prima, maar voor de zekerheid kijk ik maar even naar buiten en leg dan even uit aan de twee duifjes dat een schip met een blauw bord rechts naast de stuurhut ‘verkeerdewal’ vaart, een soort spookrijder is. Bovendien is het schip groter dus gewoon uit de weggaan, niks geen ‘voorrang’.
Ook het binnen en buiten de betonning varen heb ik vertelt. Op de pleziervaart zeggen we: De beroepsvaart vaart binnen de betonning en de pleziervaart vaart, indien mogelijk, buiten de betonning, dan zitten we elkaar niet in de weg. Dit is soms een lastig punt, op de binnenvaart bedoelt men het net andersom. Met buiten de betonning varen bedoelen ze in de vaargeul dus tussen de rode en groene tonnen door varen. Niet overal liggen tonnen, Soms staan ze ook op de oever dan heten ze bakens en dan moet de pleziervaart dus wel, in het donker vooral, goed opletten en op de kaart kijken anders zou het wel eens fout kunnen gaan.
Het is best druk met de vaart, Paul vaart nauwgezet buiten de betonning. Het is halve maan, bewolkt en donker.
Zacht gepraat hoor ik op zeker moment van mijn bank, er klinkt iets in de stemmen door dat mij doet opletten.
“Dat licht staat op de oever lijkt het, kijk eens, op de kaart welk nummer het ding heeft?”
“Waar zijn we nu?”, roep ik naar buiten.
“In een bocht en die heet…eh...het ‘Nauw van Bath”.
Daar staan wat bakens op de oever weet ik en haast mij snel naar buiten. Net op tijd anders hadden we achterlangs het baken op de wal ‘gevaren’…
“Bij boei 62, net er na, gaan we rechts af dan varen we door deze geul, de Schaar van waarde, daar komt geen binnenvaart of zeevaart, daar zijn we alleen en kunnen daar het anker uitgooien om te overnachten”, vertel ik Paul en Fiona op de kaart wijzend.
Weer ga ik lui binnen op de bank liggen, lezend nu. Het dieseltje pruttelt rustig door en af en toe word er buiten wat gezegd. De maan is er nu ook, terug van achter de wolken. Een heerlijk romantisch avondje bij maneschijn.
Ik voel dat we naar rechts draaien, de richting heen van de ‘Schaar van Waarde’.
Na een vijf minuten voel ik dat we heeel zachtjes over de grond varen en uiteindelijk met een heel miniem schokje stil komen te liggen.
Buiten klinkt af en toe was gesmoes, de diesel pruttelt rustig door.
Langzaam zakt het water en op zeker moment hoor ik of er iets op het water slaat, eerst een zacht gespetter dat dan langzaamaan luider word. De schroef komt boven water.
Een bonk en een verschrikte stem van Paul: “We zitten aan de grond! Verd…,Maarten!, we zitten aan de grond!”. Een beetje paniekerig steekt hij zijn hoofd naar binnen waarop ik mompel: ”Zet de motor in zijn vrij, stap overboord en probeer de boot naar het diepe te duwen”.
We hebben een diepgang van vijfentachtig centimeter, en een gewicht van vijf ton, het water vijftien centimeter onder de waterlijn. Om dan een knaap te zien die met al zijn kracht tegen de boot staat te duwen. Grappig.
Samen met Fiona kijk ik naar een duwende Paul. “Zou het hem lukken?”, vraagt ze met gespannen stem aan mij.
“Ik denk het niet”, antwoord ik, “Maar een beetje beweging is wel goed voor hem…”.
Ik duik alvast mijn zak in, Fiona en Paul maken nog een heerlijke wandeling bij maneschijn over het strand om na een uur weer zanderig en nat terug te komen.
Zo kabbelt ons weekje vakantie rustig verder.
Niets bijzonders dus.
Reactie plaatsen
Reacties
Juist. Herkenbaar en niks bijzonders.