Proza, les 1: beschrijf een persoon.
Het is een vrouw tot wonderen in staat, ze is niet enig in haar soort. Helaas. Ze draagt altijd een zwarte jurk, nooit een rok. Ze heeft geloof ik maar één jas, ook zwart; net een maatje te groot. Het ding hangt als een vod om haar magere schouders en heeft de neiging om af te zakken. Dunne beentjes steken onder de jas uit en eindigen in zedige schoenen maatje 45 met veters tot aan haar enkels, een beetje mannelijk zegmaar. Haar haar was zwart, tegenwoordig doorspekt met grijs, in een knot op haar achterhoofd. Ze is wat mager, niet te mager, sommigen zouden het slank noemen. Donkere wenkbrauwen boven een paar strenge, wellicht ongewild kwaadaardig kijkende ogen. Als ze je aankijkt zinkt de moed om je eigen mening te uiten je in de schoenen. Ze heeft een neus die eigenlijk bij een ander gezicht hoort, niet krom of zo maar recht, meer een haakneus. Zonder wrat.
Haar lippen zijn wat smal te noemen, een beetje als van een vis en haar stem is iets krakerig, als een radio, slecht afgesteld op de zender.
Die stem gebruikt ze om haar man, en anderen, haar mening te geven zonder toevoeging van enig zout. Als ze zegt: “Stil”, is haar man direct stil. Anderen ook trouwens. Laatst op een verjaardag zei ze vriendelijk bedoeld: ‘Ga zitten’, tegen haar man. Stomverbaasd was ze toen iedereen zweeg en ging zitten; zo een stemmetje, u weet wel. Haar gebit past heel goed bij haar persoonlijkheid en stem: als van een Barracuda, vlijmscherp
Haar armen zijn wat dun maar gespierd te noemen met een paar handen die er netjes verzorgd uit zien met fraai gelakte nagels die wat lang zijn. De kat, ook al zwart, kijkt er altijd jaloers naar.
Proza, wat het ook mag zijn, les 1: beschrijf een persoon. Moet ik verder gaan met mijn schoonmoeder te beschrijven?