Hoe het komt dat ik, Maarten van Bommel, besta.

 

Dirk van Bommel, mijn bet betovergrootvader, werd geboren in 1780. Hij werkte vanaf 1796 op de boerderij van Maarten de Weijer in Vianen. Boer de Weijer had een dochter: Niesje. Zij was een jaar ouder dan Dirk. Dirk en Niesje zagen elkaar wel staan en soms in het hooi. Ze hadden het plan opgevat om te gaan trouwen in het voorjaar van 1811. Niesje was helemaal in de wolken en verzamelde, maakte en naaide al van alles voor hun eigen huisje aan de rand van de polder, dat ze van haar vader mochten betrekken na hun huwelijk. Ze bedacht samen met Dirk ook al namen voor de kinderen die zeer zeker zouden komen. De eerste jongen zou Maarten heten en het eerste meisje Mensje, net als haar opa en oma. De volgende kinderen zouden, volgens traditie, ook vernoemd gaan worden.

 Door een ongeval zou dit huwelijk bijna niet zijn doorgegaan en daarmee zou ook mijn geboorte nooit hebben plaatsgevonden. Door de onverwachte tussenkomst van Piet is het toch goed gekomen.

 Het was de vijfentwintigste november 1810. De herfst was nog niet op zijn eind of de winter had zich al overduidelijk aangekondigd. Het vroor, de hemel was loodgrijs bewolkt.  Dirk was in de stal bezig om de koeien van vers hooi te voorzien. Niesje zat juist de laatste koe te melken en Hendrick, haar broertje van elf, was bijna klaar met het ruimen van de mest toen het gebeurde. Hoe die baal hooi van de hooizolder naar beneden heeft kunnen vallen is nooit achterhaald, maar Dirk werd door die baal nogal ongelukkig  getroffen. Hij was er slecht aan toe. Niesje, een pronte jongedame van 1.60 meter hoog met brede heupen en een volle boezem, wist hem samen met Hendrick op de hooiwagen te leggen om hem daarmee naar de dokter in het naburige dorp Lexmond te brengen. Ze dekte hem toe met een stuk zeildoek dat ze toestopte met hooi om hem warm te houden.

De eerste sneeuwvlokken vielen al toen zij met haar broertje Hendrick het paard voor de wagen had gespannen en van het erf af reed. Hendrick was voor deze keer bevorderd tot wagenmenner, iets wat hij zo jong als hij was overigens goed kon. Niesje hield op de wagen de wacht bij Dirk, vanwaar ze Hendrick telkens aanspoorde tot meer spoed. De gezondheid van Dirk ging hard achteruit en als ze niet snel bij de dokter aankwamen…Er welde een traan in de ogen van Niesje.

 Tussen Vianen en Lexmond had je in die dagen nog een bos met mooie oude bomen en veel struikgewas zodat je daar, over de iets kronkelige bosweg, altijd wel redelijk beschut kon reizen. De hooiwagen was al bijna door het bos toen ze, nog buiten het zicht van voorbij de laatste bocht, een paard aan hoorden komen draven. Een krakende doffe klap klonk, daarna was het weer doodstil in het bos. Het enige hoorbare was het gesnuif van hun eigen paard, dat de wagen gestaag door het inmiddels al redelijk dikke pak sneeuw trok. Om de bocht gekomen, zagen zij een gestalte in de sneeuw zitten. Een klein stukje verderop stond een enorm groot zwart paard met lange manen en bijna lichtgevende, felle ogen. De gestalte droeg een lange, zwarte mantel met wijde mouwen en een grote kap. Door de grote kap werd zijn hoofd vrijwel geheel bedekt en zijn gezicht aan de nieuwsgierige blikken van Niesje en Hendrik onttrokken. Hij zat daar in de sneeuw op de grond tegen zichzelf te mompelen en was ergens mee doende onder zijn mantel. Niesje stapte een beetje geërgerd van de wagen. Dat dit juist nu moest gebeuren, nu ze beslist geen tijd had voor andere dingen dan voor haar Dirk te zorgen en hem zo snel mogelijk bij de dokter moest zien te brengen. Ze liep naar de figuur in de sneeuw toe.

“Kan ik u wellicht even helpen, heer?”

Van onder de kap klonk een ietwat holle stem die naar het leek van diep uit een grot kwam. “Niets gebroken, heup uit de kom maar die zit alweer vast”. Niesje hielp hem opstaan door hem bij de wel erg knokige arm te vatten. De figuur deed een paar onwennige stappen, zoals een pop aan touwtjes doet. Hij leunde eerst wat naar voren met zijn armen licht gebogen achterwaarts. Hij zette de eerste stap door zijn bovenlichaam iets overdreven naar achter te bewegen en tegelijkertijd zijn armen en rechterbeen naar voren te bewegen, waarna zijn lichaam weer naar voren kwam samen met zijn linkerbeen, waarop zijn armen weer naar achteren gingen enzovoort. Niesje vond het wel een grappig gezicht, maar ze was beslist niet in de stemming om te lachen. Ze wilde voort. Hendrick wenkte Niesje vanaf de wagen en fluisterde zachtjes: “Dat lijkt die man wel die bij Opoe achterin dat oude plaatjesboek staat.”  Niesje schrok, keek nog eens goed en moest toegeven dat haar broertje gelijk had.

Dit was Pietje de Dood.

 “Ik dank u hartelijk voor uw hulp Mejuffrouw de Weijer. Het gebeurt niet vaak dat iemand aardig  tegen mij doet. Mijn naam is Piet, ik ben onderweg naar Lexmond, daar moet ik iemands ziel van zijn stoffelijk aards lichaam  lossnijden. Mijn paard sloeg de verkeerde weg in en gleed ook nog eens uit, waardoor ik door een laaghangende boomtak terug op aarde werd gezwiept.” Hier zweeg Piet even. Hij schoof zijn kap wat naar achteren zodat in het weinige licht een mager gezicht met een grote grijns zichtbaar werd. Voorzichtig tilde hij met zijn knokige hand een hoek van het zeil op.
“Wel wel”, mompelde hij hol, “dat is treffen”.

 Niesje schrok, maar ze was om de dooie dood niet bang; ze zou haar geliefde desnoods met haar leven verdedigen. Ze wurmde zich tussen de Dood en de wagen, plantte haar handen in haar zij en zei met een zelfverzekerde, dreigende stem: “Om de dooie dood niet, heb het lef eens…”. Piet, verbaasd door dit kordate en onverzettelijke optreden, voelde zich het initiatief ontglippen. Zoiets had nog nooit iemand tegen hem durven zeggen. Aarzelend keek hij in het rond en mompelde met zijn hollegrot stem: ”Mijn zeis, ik zie mijn zeis nergens.”

Tijdens de onaangename kennismaking van Piet met een boomtak, was de zeis een eind verder op de weg terecht gekomen. Hendrik stapte van de wagen, raapte de zeis op en gaf hem doodgemoedereerd aan Piet terug. Het was een hele mooie zeis, hij leek wel van glas en er dreef een soort van groeniggele gloed om het scherp. Helaas, of achteraf wellicht gelukkig, was de steel gebroken.         
“Bij de ziel van Hein”, klonk de stem van Piet luid en die klonk alsof hij wat meer bij de uitgang van de grot was gekomen, “met een gebroken steel kan ik niet werken, wat nu?”  Piet stond er nu wat verloren bij, met  Niesje onverzettelijk en doodkalm tussen hem en haar Dirk in.
“Ik ben niet om de mensen om te brengen, dat laat ik aan de goden over” sprak Piet, “ik zorg er slechts voor dat hun ziel wordt losgesneden, verlost wordt van hun stoffelijk lichaam”.  Hij tastte in zijn wijde mouw en haalde een piepklein flesje tevoorschijn dat was afgesloten met een kurkje. Er zat een klein beetje zwarte vloeistof in.
“Zonder zeis kan ik niet werken. Dit flesje is voor zeldzame gevallen zoals nu.” Terwijl hij het flesje aan Hendrick overhandigde, zei hij: “Giet dit drankje bij Dirk in zijn mond.”

Piet tastte weer in zijn mouw, de andere mouw nu. Zijn knokige hand kwam weer tevoorschijn met een zandloper. Er zaten nog maar een paar zandkorrels in de bovenste glazen bol. Met een zwierig gebaar draaide hij de zandloper om, keek er even naar, knikte tevreden en stopte hem weer in zijn mouw. Vanonder het zeil klonk de stem van Dirk: “Waarom lig ik hier, waar ben ik? Het is hier stervens koud!” Niesje kon haar vreugde niet bedwingen en sprong op de wagen bij haar Dirk.

“Niet alles gaat zo de goden het willen, ook ik kan geen ijzer met handen breken.”  Piet de Dood klauterde verbazend kwiek weer op zijn enorme paard.
“Mededogen is voor mij goed en scherp gereedschap, zonder dat kan ik niet werken. Het ga u goed Mejuffrouw de Weijer, ik moet weer verder”.
“Dank u wel, heer dood”, zei Niesje zacht met een brok in haar keel, “ik ben blij dat ik u heb leren kennen." Ze wierp hem een kushandje toe. “Vaarwel, heer Dood.” Piet was duidelijk wat verlegen, het gebeurde niet vaak dat hij aardig gevonden werd. Hij grijnsde maar wat, hij kon ook niet anders overigens.
“Mijn voorkeur gaat uit naar: ‘Tot ziens’, maar dat zal nog lang duren. En…eh…, ja, Maarten, dat is een mooie naam voor uw  zoon. Het duurt nu nog een uurtje voor het echt door gaat sneeuwen, jullie kunnen nu beter maar gauw naar huis gaan anders geraken jullie wellicht niet thuis...”
Hij stak zijn arm op als teken van groet, gaf zijn paard de sporen met zijn knokige voeten, zodat het dier er door de gestaag vallende sneeuw vandoor stoof alsof de dood het op de hielen zat.

 Het was nu stervens koud, het vroor tien graden, de sneeuwvlokken werden groter en talrijker. De twee mensen op de bok zaten met de jas van Niesje om hen heen als twee erwtjes in een peul innig en zielsgelukkig tegen elkaar aan geleund. Ze hadden totaal geen last van de kou, ze hadden genoeg aan elkaar om warm te blijven.

Hendrick was onder het zeil gekropen en in het warme hooi in slaap gevallen.

 Zo kon het dus gebeuren dat op 13-04-1812 te Vianen Maarten werd geboren, mijn betovergrootvader. Sinds die tijd heeft bijna elk gezin van iedere generatie een zoon die Maarten heet. Dat brengt geluk wordt wel gezegd.

 

Niesje stierf op achtenzeventig jarige leeftijd op 19-04-1857 te Lexmond. Dirk werd vierentachtig jaar oud. Hij stierf uiteindelijk op 17-01-1864 te Vianen.

 

Al bijna twee eeuwen lang, elke winter weer, wordt dit verhaal bij ons in de familie verteld

Dit verhaal is echt gebeurd…

                                                 …Zegt men…

                                                                  

                      Maarten van Bommel de 7e

 

 

 

 

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                 Het

Reactie plaatsen

Reacties

Maarten van Bommel
12 jaar geleden

Zeker ben ik er niet van, maar ik zou wel graag weten OF ik ook uit deze lijn voortkom.
Is er misschien een stamboek van "van Bommel"?

Met vriendelijke groet,
Maarten van Bommel