In november viel er een grote envelop op de mat: Bevolkingsonderzoek op darmkanker.
Ik heb dat een jaar of vier geleden al eens gedaan, stelt voor mij niets voor. Beetje ontlasting met bijgeleverd prikkertje in het potje vrotten, goed sluiten, in de retour envelop en klaar is Maarten. Na twee weken wachten valt er dan weer een brief op de mat met de mededeling dat de uitslag negatief is. Das positief voor mij.
Maar dat was vier jaren her. Nu lag brief twee al na drie dagen op de mat: Bloed bij ontlasting gevonden. Bijgeleverd een afspraak in het ziekenhuis voor een colon-scopie.
Voor een eerste gesprek kan ik al snel terecht. Even alles van mij noteren, een uitleg van hoe en wat en twee folders mee naar huis samen met een datum voor het onderzoek.
Ik heb gekozen voor een ‘roesje’ omdat mij nog goed in het geheugen staat hoe zo een onderzoek voelt zonder verdoving. Niet prettig.
Ook niet prettig is dat je darmen leeg moeten zijn, letterlijk schoon dus. Dat is twee dagen niet eten, en vies spul drinken, nou ja, t is voor een goed doel denk ik dan maar.
Ik zit nog maar net in de wachtkamer of er komt al een jonge dame aan gelopen: ”Meneer van Bommel? , komt u met mij mee?”
Ik krijg een van de zes aanwezige bedden toegewezen, naast een wat oudere dame die erg boos kijkt. Verder is de kamer zonder klanten, wel drie verpleegsters waar van er een nog maar kort moeder is geworden zo ik begrijp uit hun praten. De instructies die ik krijg zijn kort maar krachtig: ‘broek uit, T-shirt aan houden en onder het laken gaan liggen. Een infuus was zo gezet.
Afwachten nu tot ik aan de beurt ben.
Een pafferige man die er uitziet als iemand die daags een zak chips leeg eet en een liter kola drinkt, komt binnen en krijgt het bed naast mij. Zijn stem klinkt wat zeurend huilerig en hij begint ook daadwerkelijk te huilen als de zuster een infuus naald in zijn arm vrot. Ik denk het mijne.
Mijn bed wordt de onderzoek kamer binnen gereden. Ingrid en Seline staan mij, en een arts die mij onderzoeken gaat, bij. Ze spuit een roes-spuit leeg via de infuus aansluiting in mijn arm. Ze blijft bij mij zitten en aait mij over mijn bol waardoor ik moet lachen. “Gaat het nog?” vraagt ze mij.
“Dat kunt u beter aan die mevrouw achter mij vragen, die moet werken, ik niet. Waarom weet ik niet , maar ik moet aan het neefje van mijn oude buur denken: ” Ik vertel haar de mop van het verhaalsel: ’eten en vlinderstruiken’, van mijn hand. Ik kan met de onderzoek camera meekijken via een enorm beeldscherm. De camera stopt even als mijn mop klaar is, de arts en de verpleging moeten even lachen. Gezellig in zo’n ziekenhuis. “Het is voor het eerst dat er hier iemand een mop verteld” zegt ze mij en er gelijk achteraan “gaat het nog Meneer van Bommel?”
“Hoe doelt u?” vraag ik, “nou, u hebt een roesje gekregen , maar ik merk niets van uw roes en u ook niet lijkt het. Iedereen is hier altijd zo suf als wat, u niet.”
Nu zie ik op het beeldscherm een poliepje in beeld komen, net een inktzwam. Een dingetje gaat er omheen en, plop, weg is het. Net een stofzuigerslang die darm van mij, ziet er goed uit vind ik.
“gebeurt” klinkt het achter mij en voel een klap op mijn kont, “u bent klaar”.
“Hoe lang heb ik nog dok? “ vraag ik, “Het zag er wel goed uit al zeg ik het zelf.”
Ik krijg, wijselijk, geen antwoord van de arts, maar ik mag nu van Ingrid even zeggen wat mijn geboorte datum is. “Dinsdag avond 23,55 de eerste juni anno domini 1954” en geef ook gelijk even mijn sofie, telefoon en huis nummer. Blijkbaar heb ik goed geantwoord want direct daarna brengt men mij weer naar de kamer.
Hier mis ik nu toch een stukje, wellicht toch nog wat meegekregen van het ‘roesje’ ?
Twee dagen later krijg ik telefoon van het ziekenhuis: ‘Er zijn twee poliepjes weggehaald, niets bijzonders aan de hand. Over vijf jaar weer eens terug komen.’
Zo, ook weer gebeurt, tijd om weer eens een verhaaltje te schrijven.
Laat mij eens denken waarover…