Loodgieters onder elkaar

 

 

 
“Tijd voor een boterham, gaan we hier aan de rivier staan? wel zo leuk, kunnen we bootjes kijken”
“Ga dan daar staan, bij het oude ’s Gravendeelse veer, dan staan we niet zo in de kijk.”
“Eens zien wat ik op mijn brood heb gedaan. Oh ja, makreel, lekker. Jij bent zeker weer verwend door Fiona?”
“Ik maak mijn brood zelf klaar hoor, ze vertikt het om mijn brood te smeren en ze heeft nog gelijk ook.”
“Goedsul...”
“Ids krijgt een broertje.”
“Oh! Leuk, ... maar hoe kan Marjan zo vroeg al weten dat het een jongetje wordt?”
“Dat weet ze niet, dat heeft Ids beslist. Hij heeft al vaker gezegd dat hij een b’oe’tje wil. Nu loopt hij aan iedereen te vertellen dat hij een b’oe’tje krijgt. Vandaar.”
“Wanneer ga jij nou eens trouwen? Ik wil wel eens een klein Paultje zien.”
“Voorlopig niet, we willen eerst sparen voor een huis. Kopen doen we nu nog niet, deze tijd is veel te onzeker. We blijven nog even in ons kleine flatje; we hebben het best. Het lijkt mij wel leuk hoor, kinderen, maar ik wil er niet meer dan twee, dat is zat. Vindt Fiona ook.”

“Hoe gaat dat eigenlijk? Kinderen krijgen? ik heb geen idee nu ik er over denk. Wat moet je doen?”
“…., Ik mag je wel even stom aankijken he!”
“Ja, nou, ik bedoel: Je vrouw is in verwachting, haar vliezen breken, zo heet dat toch?, de baby komt. Wat moet je dan doen? Gelijk naar de dokter of naar t ziekenhuis of…?”
“Oh, bedoel je dat; ik weet ook niet precies, maar meestal voelen ze het aankomen en heb je tijd om wat te doen... Geloof ik.”
“Hoe ging dat bij jou dan toen Maarten geboren werd?”
“Ik lag die avond koud in bed, zegt ze: “ik geloof dat er wat gaat komen.”
Gelijk stap ik m’n bed weer uit; ik vond het prachtig en spannend. Bellen, ik weet niet meer naar wie eigenlijk, maar we zijn naar het ziekenhuis gereden, in Zwijndrecht. We zijn ergens heen gebracht, ’n kamertje, hoe dat ging weet ik ook niet meer; ik liep maar wat te springen als of ik zelf een kind moest krijgen.
De verloskundige was gebeld dat ze moest komen, dat duurde wel even, ze woonde in Ameide. Eindelijk was het dan zover; verloskundige en een verpleegster hielden zich met mijn vrouw bezig.
“Kijk”, zegt die verpleegkundige, “het is een jongetje.” Ze wijst naar mijn vrouw. Voor mijn gevoel stond ik nogal verschrikkelijk stom te kijken, een koe had er slimmer uitgezien dan ik toen. Ze moest lachen, om mijn stomme kop natuurlijk, ze wijst nog eens. Toen zag ik het pas: Maarten jr is eigenwijs, hij kwam verkeerdom naar buiten: kontje eerst. Jemig, wat hebben die kleine ventjes een grote ... beurs, als ze geboren worden! Toen hij er was, gewassen, en gewogen en een naam had gekregen, kreeg ik hem in mijn handen. Verdorie pas om vijf voor twee ‘s nachts, haast had hij niet.
Knappe knul joh, big smile toen hij mij zag, hij strekte zijn armpjes naar mij uit en zei blij: “Papa”, dat was het eerste wat ie zei. Echt, een wonderkind. Dus Paul, er is niets aan, kinderen komen haast vanzelf, je hoeft er niks voor te doen.”