Niet lekker
Ongeduldig en ook wat bezorgd keek de man opnieuw op zijn horloge. De trein was er al en zou met een minuut of wat vertrekken van station Dordrecht naar Woerden en nog steeds was zijn collega, hulpje, nog niet gearriveerd.
De conducteur stond al naast de trein met zijn fluit in de hand. Voor de zoveelste keer wilde hij op zijn horloge kijken, juist toen zag hij zijn hulpje schuin de straat over rennen naar de ingang van het station.
Vrolijk, of er niets aan de hand was, rende hij de oudere man voorbij, regelrecht de trein in. Een fluit klonk. De knul wenkte de oudere man en zei tussen het hijgen door: “Kom nou, je mist de trein nog.”
De jongen had zich verslapen en had met veel haast twee zakjes brood van zijn moeder aangepakt en was zonder ontbijt, meestal bestaande uit een boterham of zes, hard hollend binnen tien minuten naar het station gerend. Een weg die hij, stevig doorlopend, normaal gesproken in twintig minuten liep.
In de coupé gingen de twee tegenover elkaar zitten. De jongeman trok zijn oude zo goed als versleten legerjas uit; lang haar en versleten legerjassen waren mode. Hij toverde uit de grote zakken twee 'zakjes' met brood en een fles chocomel van een liter tevoorschijn.
“Mogen die bij jou in de tas Rikus?, mijn pukkel ben ik gisteren vergeten mee terug naar huis te nemen van de bouw vandaan.”
“Hoeveel boterhammen zijn dat wel niet?” wilde de man weten bij het zien van de twee toch wel goed gevulde broodzakjes.
“Zestien boterhammen maar Rikus, het brood was op.” Met een zucht en een zacht hoofdschudden stopte de man de twee zakjes in zijn tas om daarna naar buiten te kijken, naar de schepen die onder de brug door voeren waar trein juist met een rustig vaartje overheen reed. Na ongeveer vijf minuten stopte de trein. “Zeker weer wat gebeurt, nu komen we toch nog te laat denk ik. Niet onze schuld”, ging de man op moppertoon verder, "Ik neem n bakkie koffie, wil jij een boterham van mij?” vroeg hij aan zijn hulpje, “Wat er op dat brood zit vind ik niet zo lekker.” Gretig werden er twee boterhammen met een netjes ‘dank je wel’ aangepakt.
“Je hebt je zeker weer verslapen en niet ontbeten. Je moet eerder naar je bed gaan en ’s avonds niet zo veel in de kroeg gaan zitten”, zei de man, zich ondertussen verbazend over het tempo waarmee de twee boterhammen verorbert werden.
“Nog meer brood?”, vroeg hij aan de jongen die vol ijver ‘ja’ begon te knikken terwijl hij nog bezig was zijn laatste hap door te slikken. Het viertal boterhammen die werden aangereikt werden gretig aangepakt en genuttigd.
“Gek hé, Eten van een ander is lekkerder dan van bij je zelf. Komt vast omdat je het alleen maar op hoeft te eten en niet hoeft klaar te maken”, bracht de jongeman tussen het chocomel slurpen en brood happen door uit.
De vertraging van de trein duurde zeker drie kwartier. De twee mannen waren een spelletje Petoet gaan spelen, een simpel kaartspel dat maar kort duurt. Ondertussen werd er nog een koffie in geschonken en nog meer boterhammetjes verorbert.
Na nog een korte busreis waren ze eindelijk op plaats van bestemming. Een vol uur te laat. Het was een nieuwbouw van een zwakzinnigeninrichting te Zwammerdam waar de twee mannen de waterleidingen en afvoeren moesten maken.
Bij binnenkomst van de schaftkeet tijdens de middagpauze zag de oudere man zijn jonge collega verbaasd in het rond en onder de tafel kijken. Hij legde zijn broodtrommel op tafel en zei: “Is er iets?, ben je wat kwijt?”
“Mijn brood, mijn brood is weg. Kijk, één zakje is leeg en in de ander zitten er nog maar vier. Iemand heeft mijn brood gejat of opgegeten”, antwoordde het jong mens.
Opeens zweeg hij en keek zijn oudere collega, met duidelijke verbazing op zijn gezicht, aan. Er ging een lampje branden bij de hongerlap.
“Kijk mij niet aan Maarten” zei de oudere man,” ik zal jouw brood niet opeten want wat er op zit vind ik beslist niet lekker.”
Reactie plaatsen
Reacties