‘s Morgens zeven uur schreeuwt Lulu haar Shout, het is mijn telefoon die gaat.
Op de tast vat ik het ding; ‘hallo’ zeg ik met gesloten ogen en suf als een brombeer. Een stem zegt: ‘Jaak ligt in het ziekenhuis’.

Het is Vera, de zus van Jaak, ze heeft juist telefoon van het ziekenhuis in Groningen gehad, Jaak ligt op intensive- care aan de beademing vanwege een bacterie of zo. Ik heb verder ook geen verstand van dit soort zaken dus laat ik het maar even zo.
“Ik wil er heen, heb jij tijd?” vraagt Vera hoopvol. Ik kom naar je toe meidje, even aankleden, boterham en ik ben onderweg.  Zelf heeft ze geen rijbewijs, dat gaat meestal goed maar in een geval als dit is het lastig vanuit Leerdam naar Oudeschip boven in Groningen te geraken zonder rijvaardigheid bewijs.

Ik heb al jaren, sinds mijn jeugd,  slechts twee echte vrienden: Gert en Jaak. Helaas is Gert anderhalf jaar geleden overleden; longen kapot, te veel met polyester gewerkt. Een heel gemis. We zagen elkaar niet daags, maar was er was hulp nodig vroeg je gewoon en gegarandeerd; Hij stond er.

Binnen een uur  ben ik 40 KM verder in Leerdam, een record bedenk ik, maar het is dan ook Zondag en dus geen files. Op de brug laat ik mijn 06 viermaal overgaan en drie minuten later stapt Vera in mijn duizend cc Suzuki Swift race monster en beginnen we aan de rest van de 285 km naar het verre noorden.

Vera verteld wat ze weet en is knap nerveus. Begrijpelijk.  Vera en Jaak waren vroeger bijna altijd samen.  Hun vader die hen verzorgde nadat moeder overleed, heeft nooit meer een vrouw gewild. ‘Mijn handen vol aan die twee’ bromde hij mij eens toe met een knipoog, iets wat ik, en zeker nu ik zelf alleen kwam met twee stuks ‘boeven’ goed kon begrijpen. Ik heb Jaak leren kennen doordat mijn oog op Vera viel, dat liep uit op een kusje en meer niet. Later leerde ik van Jaak dat zijn zus meer oog had voor de meiden, net als wij. Jammer, maar oké.

Ik hou het er maar op dat we eerst moeten gaan zien van hoe en wat.

In Groningen direct naar het ZH. Op de intensivecare mogen wij even door een raam kijken. Mijn gemoed schiet vol , ik hou mij groot, Vera barst in tranen uit als ze die grote sterke Jaak daar zo te zien liggen met al die slangen, beeldschermen en volledig van de kaart. Volgens een arts zou het een bacterie kunnen zijn, opgelopen in de havens: ‘We weten het niet, we zoeken nog, het enige dat we voorlopig kunnen doen is antibiotica geven verder is het afwachten. Maar hij is sterk, ik heb goede hoop’, stelt hij Vera gerust.

Wij kunnen daar niets doen en na een paar formulieren ingevuld te hebben en vragen beantwoord vertrekken we naar het Jaak-huis. We zijn stil, maken ons zorgen…afwachten is alles wat te doen. We doen in huis dingen als de afwas, de was, zuigen en zo meer. Ik parkeer zijn auto in de garage die ik eerst wat moet ruimen en maak de dakgoot schoon. Das niet moeilijk met een rieten kap, de goot is een betonnen goot in het tegelwerk; gewoon bezem er door.
Om negen uur is bedtijd vinden wij, Vera in Jaaks bed en ik in mijn eigen slaapzak die ik met zulke gelegenheden altijd mee neem, op de bank .

We blijven nog drie dagen. De morgen van de derde dag mocht Jaak van de IC af naar een kamer alleen. De rest van de dag zijn we steeds bij hem in het ZH. Af en toe is hij wakker,  praat wat, maar is erg gauw moe. Vera verteld dat we vanavond weer huiswaarts moeten. Werk en zo. Ze is erg bezorgd om haar broertje en dringt er bij de verpleging wel op aan dat ze moeten bellen als er verandering is of wanneer hij naar huis mag. Van pure zenuwen geeft ze drie maal haar telefoonnummer af.
Mij word niets gevraagd, ik ben alleen maar de chauffeur.

We eten nog een spruit met piepers en een worst voor we rond 23,00 uur wevertrekken uit Oudeschip.

 

We leggen onze spullen in de auto, ik zorg er voor dat de stoel van Vera helemaal achterover  kan want morgen moet zij weer werken en zo doende kan ze rustig in het vehikel slapen. Ik grijp onder de stoel vandaan mijn PaPa ofwel TomTom om het ding te vertellen waar wij heen willen.


Ik hou niet zo van die dingen, ze laten zien waar je rijdt maar niet waar je bent, je hebt geen idee eigenlijk waar je je bevind in het land. In het kastje zoek ik een wegenkaart met het idee zelf even een route uit te pluizen. Dat gejakker over de grote weg vind ik niks, rustig met een gangetje van 80 over provinciale wegen door de polders is voor mij lekker ontspannend.


Na enig gepuzzel moet ik bekennen dat mijn plan niet gaat lukken, het duurt te lang ben ik bang dus dan naar Groningen de A7 op die ergens bij het Tjeukemeer overgaat in de A6.

Vera zit nu ook, ik start, nerveus zit ze met haar vingers te wriemelen; we rijden van het erf af. Ik probeer haar gerust te stellen waarop ze mij bekend dat ze het maar over moet geven, de artsen en de verpleging zullen weten wat te doen.

Een lantaarnlichtje komt nader en strijkt rustig over de motorkap heen, schijnt even naar binnen alvorens achter ons te verdwijnen in de verte. Een nieuw licht doemt op in de verte. Vera heeft de stoel vlak en is gaan liggen, ik stop nog even om een plaid van de achterbank te pakken en over haar heen te leggen. Weldra is ze elders.

Ik geniet van de rit door het donker, voor mij is dit ontspannend en meest  komen er allerlei gedachten over uiteenlopende dingen in mij op. Het beeld van Jaak in bed trekt nog even mijn geestesoog voorbij, het maakte meer indruk dan ik eigenlijk dacht maar ik troost mij dat het nu beter gaat en hij in goede handen is.


Het is zachtjes gaan regenen, een lichtje komt dichterbij, we passeren een T kruising met lantaarnpaal, het licht trekt over de motorkap, schijnt kort naar binnen en trekt dan door naar achter ons. Ik schrik van een konijn dat stil midden op de weg naar mijn koplampen zit te staren. Ik rem af, het dier loopt weg, de kleine drie cilinder pruttelt rustig door. Hier krijg ik zin om dit gebeuren met Jaak op te schrijven, het zal niets bijzonders worden bedenk ik. Jaak in bed, lekker spannend, en ons gedoe is ook niet spectaculair te noemen, maar toch ik denk er over.

Een tegenligger komt er aan, een motorfiets of brommer denk ik. Het is schrikken als het een auto is met maar één koplamp en een hoge snelheid. We missen maar net op deze smalle weg; mijn haarwortels prikken.

In het ziekenhuis heb ik op een formulier iets gezien waar ik om moest grijnzen. Jaak schrijft altijd zijn naam voluit: Jaak Vlasman. Ik heb hem eens gevraagd waarom hij zijn naam voluit schrijft en niet gewoon  J. Vlasman. Zijn antwoord was dat iedereen hem kent als Jaak en dat wanneer hij J. Vlasman zou schrijven de meesten niet zouden weten wie dat is.  Zat wat in vond ik, ik stel mij meest ook voor als Maarten, iedereen kent mij met die naam. Nu stond er op dat formulier: J.A.A.K. Vlasman en ook: Vlasman, Johannes Antonius Albertus Kornelius . Nou ken ik hem al ongeveer vijfenveertig jaar, maar dit heb ik nooit geweten. De rotzak. Als dit verhaal goed afloopt zal ik het hem eens goed onder de neus wrijven…

Ik heb Jip en Janneke boekjes altijd erg leuk gevonden, Jaak ook, hij heeft een boekenplank vol. Toen mijn zoon was geboren en ik met eega over de markt slenterde en die knappe knul  showden kwamen we Jaak tegen met zijn vrouw. Jaak bukte, keek in de kinderwagen en zei met een enorme grijns: 'Het is net een varkentje'. Mijn vrouw, die wel wat gewent was, was toch even met stomheid geslagen en ook de vrouw van Jaak gaf hem een elleboog por van, 'Joh, dat kun je niet zeggen!' Jaak en ik schaterden het uit om deze uitspraak van Jip die bij Janneke door de heg was gekropen om naar een, neefje/nichtje?, van Janneke te kijken.

Een licht komt nader en schuift rustig via de motorkap door naar achter ons, Vera snurkt zachtjes. In de verte een zee van licht; dat moet Groningen zijn.

Bij Groningen is het druk, ik rijdt ongeveer honderd en word regelmatig ingehaald door wagens die minimaal honderdtwintig rijden in deze  regen.  Zeventig kilometer tot Lemmer ongeveer meen ik mij te herinneren, lekker rustig alles rechtdoor. Voor zover mogelijk kijk ik om mij heen en geniet van de rit.

Een vierwiel aangedreven aso-bak stuift mij voorbij, een wolk van waternevel opgooiend zodat ik even ruitenwissers in de hoge stand moet zetten.

Het idee van schrijven komt weer in mij op. Voorheen schreef ik regelmatig, maar mijn hartziekte zorgt er voor dat bijna alle inspiratie wegvloeit. Ik wil ‘anders’ gaan schrijven, dat heb ik al eerder geprobeerd maar toch kreeg ik telkens weer te horen: ‘Echt Maarten stijl'. Ik zou nu eigenlijk alle gedachten die in mij opkomen even moeten noteren om er later thuis een verhaal van te maken. Het zal niet echt spektakel zijn want, zeg es eerlijk, wat voor spannends is er aan een autorit? Maar toch, de commentaren van andere schrijvers op ‘mijn’ site Web Tales kunnen mij vertellen wat ik niet juist doe of verbeteren moet, vermits ze zich door mijn vertellen heen kunnen en willen lezen. In gedachten noteer ik een paar punten, opschrijven is wat te veel bij regen met honderdtien km/h.

Na een klein half uurtje doemen er allemaal remlichten voor mij op , ik minder vaart. De linkerbaan gaat langzaam voort. Bij afslag Joure zie ik een vierwiel aangedreven aso-bak op z’n kop liggen, gemeen van mij, maar toch denk ik ’Je vroeg er om dus je kreeg het…sukkel.’ De moderne auto’s zijn wel goed, maar de bestuurders mankeren iets in hun bovenkamer. Schrijfpuntje er bij denk ik, ook niets bijzonders, maar oké, een blanco vel papier zegt nog minder. Vanaf dan kijk ik uit naar een plek om even te stoppen voor iets dat steeds dringender word.

De weg gaat hier over een smalle strook land die in het Tjeukemeer ligt zie op de PaPa, bij een breed stuk komt er een afslag zie ik aangegeven. Ik neem hem. Ik strek een honderdmeter  de benen en doe ook even dat wat beslist moet achter een gebouwtje met een hek er om.
Vera slaapt, als gewoon, als een os. Niet de meest comfortabele houding op zo’n autostoel, maar het gaat haar goed af blijkt. Ik ben best jaloers.

Bij Lemmer komen we op de A6. Dat is niet ver van Giethoorn  bedenk ik dus ben ik vlak bij mijn zus. Ook hier komen er allerlei gedachten naar boven. Na het overlijden van vader heb ik ze eenmaal aan de telefoon gehad om haar het nieuws van overlijden te vertellen. Dat was meteen de laatste keer dat ik ze gesproken heb, de tijd dat ik ze het laatst gezien heb is weer drie manden langer geleden. Mijn zwager kwam wel op de begrafenis en later nog een paar keer; met een briefje van zus met wat ze uit de boedel hebben wilde. Zo ongeveer alles. Ik vond het best, mijn zoon en ik hebben genomen wat we wilden, iedereen tevreden zou je zeggen, maar het zit mij beslist niet lekker.

Vroeger reed ik met vader door de polder als hij bij zijn dochter op bezoek wilde, dat was leuker, ik besluit dat nu weer te doen. Afslag Nagele, de Domineesweg en dan onder het viaduct door en de eerste rechts om zo secundair over de Ketelbrug te rijden en via de keteldijk richting Dronten en vandaar bijna recht toe door de polder, ne kilometer of veertig, langs het Knar bos. Aan het eind kom je dan weer op de a 27 richting Utrecht.

De weg is nog nat,  maar het regent niet meer. Aan de loswal aan de dijk ligt een open beunschip met zand te wachten op morgen om gelost te worden. Op het Ketelmeer vaart een schip. Het schip is niet te zien, maar aan de verlichting zie ik dat het een tanker is. 
Bij Dronten is het een redelijke drukte, maar Dronten voorbij hebben we de weg bijna voor ons alleen. Na het oversteken van de Vogelweg komt er iemand achter ons met grootlicht op en aan de snelheid van naderen te zien heeft hij/zij er flink de sokken in. Het blijkt, weer, een aso-bak te zijn met een zwaar gevulde achterbak en een te zware aanhanger. Bij de eerste  kruising staat hij aan de kant in de berm stomverbaasd zijn kop te krabben. Verkeersdrempel joh, beter opletten, sukkel.’ Denk ik bij mij zelf en rijdt gewoon door.

Ik draai de A27 op richting Utrecht. Het lijkt ineens druk te zijn, verwend als ik ben met de rustige wegen die ik nam. Hardrijders zat, maar in mijn hoofd word het rustig; vermoeidheid denk ik. Het kleine motortje pruttelt onvermoeibaar vrolijk verder. Morgenmiddag heb ik een afspraak staan en volgende week ook  twee. Als het met Jaak goed blijft gaan, en ook als het weer mis gaat,  zal Vera wel weer naar haar broertje willen, dan zal ik wellicht een of twee afspraken moeten verzetten, niet vergeten morgen, vandaag dus want het is al half twee in de nacht zie ik,  dat even te bekijken.

De weg naar Leerdam verloopt rustig en voorspoedig. Als vanzelf word Vera wakker bij het naderen van haar dorp, Ik zet haar af voor de deur, krijg nog ne kus en een schor slaperig dank je wel. Ik wacht even tot ze binnen is. Nog een uurtje, dan ben ik thuis, ik begin naar mijn bed te verlangen. Het rijden is nog steeds leuk , maar de leeftijd gaat meespelen merk ik duidelijk.
Op een bijna aanrijding met een waterhoen na, ik rem voor dieren, wees gewaarschuwd, verloopt de rest reis lekker vlot en na de laatste vier lichtjes die over de motorkap heen strijken en achter mij verdwijnen plof ik dankbaar mijn bed in om mijn vermoeide ogen te sluiten, maar toch zeg ik nog even tegen het donker: ’Slaap wel, Johannes Antonius Albertus Kornelius, beterschap  en tot later’.