In het bushokje zit een vrouw van over de negentig. 
Ze wil met de bus naar haar dochter  in het volgende dorp. Het is herfst, het is mistig en fris wanneer ze in het  hokje gaat zitten bij de bushalte aan de Hoofdweg.  Ze heeft het buskaartje  in haar handen en staart rustig naar de grond en denkt aan haar leven in het dorp waar ze geboren is.

De bus doemt op uit de mist, de rode achterlichten zijn als eerste zichtbaar waarna het donkere silhouet van de bus langzaam duidelijker word. Ze stapt in de bus, de bus is leeg, slechts één stoel staat er in. Ze neemt plaats, de bus vertrekt geruisloos en zonder schokken naar de volgende halte.
 
Door de gaten in de  mist ziet ze telkens flarden van haar leven weer gebeuren.

Haar huisje met de ramen die ze gisteren nog gezeemd heeft en van binnen helemaal gezogen ziet ze voor zich. De mensen die aan het werk zijn om de woonhuizen en de school, waar haar kinderen naar school zullen gaan  te bouwen. Voorheen was daar de appelboomgaard van haar oom die plaats moest maken voor de school.  Ze ziet zich zelf door de gaard lopen met haar hondje en hoe ze de appeltjes op een kinderlijke manier met de steeltjes omhoog zorgvuldig bij haar oom in kistjes legt. Iets verder ziet zij wegwerkers bezig de oude zandweg te veranderen in een verharde klinkerweg met een fietspad er naast.

Ze ziet het huis waar ze geboren is, dat op de plaats staat van waar nu het bushokje is . Ze ziet weer de zandweg, de hoge bomen en de vliet er langs waar trekschuiten varen op weg naar de grote stad.

Ze ziet haar kinderen in trouwauto’s voor de deur van hun huis vertrekken, heel vrolijk en vol slingers van papier. De oudste zoon met zijn lange haren op de bakfiets met zijn vriendin in de bak en er achter op witte fietsen zijn vrienden en vriendinnen op weg naar het stadhuis om te trouwen. Ze ziet zich zelf en haar man bezig het nieuwe huis  naast de school in te richten met deels de oude meubels, gekregen van hun ouders en familie en een nieuwe, toen heel moderne wandkast met veel deurtjes.

Ze kijkt naar haar handen die rimpelloos zijn met netjes verzorgde nagels die de sterke hand van haar man vast houden na het ongeluk dat hij kreeg en waaraan hij is overleden. Ze voelt  het leed, de eenzaamheid in zich zelf nu ze alleen is.

Ze voelt het geluk en opwinding als haar vriend terug komt uit de oorlog, waar hij drie jaar in Duitsland is geweest. Ze voelt de schrik als ze hoort dat Jacob is mee genomen door de moffen, het verdriet dat haar overmant en de angst dat hij niet terug zal komen. Het buurthuis waar ze haar grote liefde tegen komt die haar ten dans vraagt maar zelf helemaal niet dansen kan.  Ze ervaart weer een van de mooiste avonden van haar tiener jaren.

Ze voelt de vreugde van haar vader die haar juist uit de vliet heeft gehaald waar ze tijdens het spelen in viel en bijna verdronk . De knuffel van haar moeder en de natte tranen van geluk die rijkelijk vloeiden na het gebeuren. Het zorgeloze leven in het dorp, het spelen met Henkie de buurjongen en de tweeling van de overkant.

Beelden worden wat vaag, maar toch ziet ze haar opa en oma over haar wieg gebukt staan en rare woordjes zeggen. De verpleegster die moeder verzorgd na haar geboorte is wat vaag, maar toch voelt ze haar prettige aanwezigheid. Ze ervaart zelfs weer de persoon die ze was voor ze geboren werd, hoe ze kwade dromen heeft over de ervaringen van hem in zijn leven.
 
De bus stopt.

In het bushokje zit een vrouw van over de negentig. Ze heeft een buskaartje in haar handen en een glimlach op haar stille gezicht. De mensen om haar heen hebben een ambulance gebeld die haar op een draagbaar mee neemt. Van bovenaf ziet ze dit gebeuren en beseft dat zij die vrouw is. Ze is overleden, heel rustig en vredig. Naast haar verschijnt een entiteit die haar hand pakt en haar meevoert naar….

Ze is gelukkig, ze is weer samen met haar grote liefde.

Het is mooi geweest.