Te laat.
De koster van de grote kerk, ofwel de Dom hier in de stad, heeft gebeld. Of wij een lekkage in de westelijke kerkklok kunnen komen verhelpen.
Natuurlijk kunnen wij dat, daar zijn wij tenslotte voor. Wij verhelpen lekkages van allerlei aard in en rond de woning, en kerk. Als de lekkage maar van water afkomstig is.
We zijn er vandaag niet blij mee om die toren met zijn tweehonderdvijfentwintig smalle versleten treden tot aan de trans te beklimmen en dan nog eens naar de uurwerkzolder om dan óók nog eens op het klokdak te klauteren. Een totaal van een driehonderd drieëntwintig traptreden, plus de ladder
Het is vandaag ietwat fris te noemen, + 3 graden C. met een toch wel leuk slaapverwekkend en gúúr windje er bij. Met wat gemopper op de hoogte en het frisseweer pakken we, Theo, Paultje en ik een veiligheidslijn uit het rek. Ook een rol lood moet mee om, als het nodig mocht blijken, een stuk vanaf te knippen om het geheel van lood gemaakte kerkklok dakje te kunnen repareren.
De koster doet de deur van de kerktoren voor ons open en wij beginnen met een zucht van voorbarige vermoeidheid aan de ‘beklimming’ van de toren. Hijgend en puffend eindelijk boven gekomen lopen we eerst even de torentrans rond om weer wat op adem te komen en van het uitzicht te genieten. We zijn het met elkaar eens dat het de klim naar boven best wel waard is, op deze hoogte hebben we een mooi uitzicht over de stad.
De lekkage is in de ‘klok’ zelf, in een van de vier ruimten, een soort kamer waar de wijzerplaat aan de buitenkant op zit bedoel ik dan. Het echte uurwerk staat midden op de uurwerkzolder, heeft vier wijzerassen en die vier assen doen ieder bij een klok de wijzers draaien. Nieuwsgierig klimmen we gedrieën in de klokkamer waar de lekkage is. Theo moet even gek doen door de wijzeras als rekstok te gebruiken iets wat volgens hem uniek is omdat dat nooit eerder iemand heeft gedaan.
Het dakje is aan de binnenkant nat, langs de ruiter zien we een waterspoortje. Paul zet de ladder, die permanent op de torentrans aanwezig is, tegen het dak. Theo, in een ijverige bui, klimt op het klokdakje zonder veiligheidslijn omdat dat naar zijn zeggen niet hoeft.
“Het dakje is groot genoeg en er is houvast aan de bliksemafleider en het pinakel, die lijn zit alleen maar in de weg”, geeft hij als verklaring. Eenmaal op het dakje vraagt hij of wij hem wat gereedschap willen aanreiken en verteld dat hij de klus zo geklaard zal hebben.
“Kijk maar wat in het rond terwijl ik het werk weer eens doe”, roept de uitslover ons toe.
Paul en ik hangen over het natuurstenen hekwerk van de trans en kijken naar beneden.
“Het is alweer tien voor elf, bijna koffietijd”, zegt Paul, zijn jas wat strakker trekkend om zich de frisse wind wat beter van het lijf te houden. Er klinkt een kreet. Paul en ik kijken op en zien Theo, wild in het rond maaiend met zijn armen, bezig om op tweeënzeventig meter hoogte van het kerkdak te vallen.
We kijken Theo na en Paul zegt zachtjes: “Die is niet op tijd terug voor de koffie!”.
“Ik denk het ook niet”, vul ik aan, “dat zal hij zelf ook wel gezien hebben want hij viel langs de klok.”
Reactie plaatsen
Reacties
Lugubere humor in dit uigebreid omschreven verhaal waarvan ik om het echt goed te begrijpen een paar woordjes in het woordenboek moet opzoeken.