niks aan

“Meneer van Bommel, ik kom bij u bloed afnemen en een hartfilmpje maken, dat is voor het  onderzoek straks.”
Ik lig in Maastricht in het ziekenhuis, ik hoop daar geholpen te worden aan een hartritme- stoornis. Voordat de operatie kan plaats vinden word ik van top tot teen nagekeken, of ik wel gezond ben…Verscheidene onderzoeken heb ik al gehad, maar de scan, om de aderen rond mijn hart te kunnen zien en beoordelen, is niet gelukt. Mijn hartslag was ongeveer honderd vijfenveertig en te onregelmatig.
Omdat de scan geen goede uitslag gaf gaat er vandaag een katheter via een ader in mijn lies naar mijn hart om de boel van binnenuit te bezien. Vooraf wordt er altijd wat bloed geprikt en een hartfilmpje gemaakt; daar is deze verpleegster nu aan bezig.
Ze voelt met haar linkerhand naar een ader in mijn arm; nog voor de naald geprikt wordt roep ik: ”Au!.”  Van over haar brilletje kijkt ze mij even aan, maar zegt niets…denkt alleen…
 “Was u een tijdje terug ook hier in het ziekenhuis?, u bent geen familie van café Bommel,  in Maastricht geloof ik, toch?”  Ik beaam dat ik dezelfde persoon ben en ook dat ik geen familie ben. Ze vervolgt, onderwijl even het hartfilmpje makend: “We hebben even op het internet op die schrijfsite ehh…dinges, gekeken, u schrijft wel grappig, voolal dat velhaaltje ovel die chinees” Ze lacht: “iedeleen liep die avond te chinezen ovel een glote lode motolfiets.”
Het moet een gezellig café zijn bedenk ik mij, als ik tijd heb zal ik er eens binnen stappen. Als naamgenoot levert dat, wellicht, een gratis pils op
“Zo, dat is gebeurd, nu nog wachten op de uitslagen en tot de dokter ernaar heeft gekeken. Ik kom straks bij u terug.”

-------------
 
“We gaan u zo naar de OK brengen, u mag u eerst even uitkleden, alles uit, sokken mag u aanhouden, en dit hemd aan doen.”  Ze strijkt mijn bed glad terwijl ik mij uitkleed. Heel even bekijkt ze mij als ik bijna in mijn geboortepak sta en vertrekt met de mededeling dat ze zo terug is.

-------------
 
Bij de operatiekamer is het wat rommelig druk met mensen en bedden, maar de stemming bij het verplegend personeel is voelbaar prettig en ontspannen. Met het O.K. hemd aan,  dat voor mijn gevoel aan de achterkant gewoon openhangt, word ik de O.K. in geloodst. Een vijftal verpleegsters en twee broeders zijn daar druk doende met…iets. Vriendelijk word ik gegroet door de aanwezigen, iedereen is vrolijk en, lijkt het, kijkt naar mij. Ik voel mij toch iets ongemakkelijk maar bedenk dat naakte mensen voor hun dagelijkse kost is. Ik ben dus niets bijzonders.
Als ik op tafel lig komen er twee verpleegsters naast mij staan.; ze kletsen wat, vragen of ik nerveus ben en nog wat onbelangrijke dingetjes. De een trekt resoluut mijn hemd uit zodat ik daar als lig als Adam in zijn goeie pak; het is fris op de kamer. Twee paar ogen in vrolijk ogende gezichten bekijken mij van top tot teen; ik moet er om lachen. In rap tempo krijg ik vele plakkertjes op mijn lijf geplakt, met even zoveel draadjes en aangesloten op een, twee?,  computer(s) met twee beeldschermen.
 
Ik krijg een contrastvloeistof in gespoten; het maakt mij warm, laat mij ‘van binnen’ gloeien. Een ‘deken’ met een opening op de te opereren plaats wordt over mij heen gelegd. Mijn lies wordt verdoofd voor ik er erg in heb. De katheter kan ik volgen op het beeldscherm; ik zie aderen en draadjes van mijn pacemaker. Ik weet eigenlijk niet zeker meer of ik mijn hart ook kon zien, ik was toch een beetje van de kaart denk ik.
Op een ander scherm zie ik streepjes. De een geeft de hoeveelheid zuurstof in mijn bloed aan, te weinig zie ik, de ander mijn hartslag. Wat de rest aangeeft weet ik niet meer, maar groen, voor de hartslag,  vertoonde geen horizontale stukjes;  slechts pieken omhoog en omlaag en vooral onregelmatig.
“Die hartslag ziet er maar raar uit”, zeg ik tegen de arts die met mij bezig is. Hij kijkt even op en vertelt dat mijn boezen voor negentig procent niet werkt. “Maar gelukkig zijn uw aderen prima in orde” stelt hij mij gerust, “dus u kunt geholpen worden.”
Het gebeuren duurt nog geen kwartier: “Zo, u bent klaar, het ziet er allemaal keurig uit, maar dat zal u van de arts nog wel te horen krijgen.” Ik krijg een hand en de man vertrekt. Iets traag dringt het tot mij door wat hij zei: ‘de arts’, wat is hij dan…?
 
Later hoor ik dat alleen de verantwoordelijke arts de patiënten vertelt van hoe en wat na het onderzoek. Omdat bij mij alles er tiptop uit zag durfde men mij eea te vertellen / gerust te stellen.
 
De verpleegsters slaan de deken op om in mijn lies een stevige prop die mijn ader dicht moet drukken aan te brengen. Het verband moet om mijn dij en billen om de prop op zijn plaats te houden. Af en toe wordt er wat gegiecheld door de dames; ‘er zit zeker wat in de weg’ is mijn gedachte; ik gniffel mee, het hoort er bij.
“Even die kleine wat opzij halen hoor… zo klein en nog in de weg zitten!”, klets het meisje vrolijk; de ander proest, durf niet haar lachende gezicht naar mij te draaien.
In gedachten zie ik het tafereel van afstand gebeuren en kan de humor er goed van inzien. Ik hou mij niet in, ook ik moet lachen, de dames durven nu pas goed en zijn vrolijk.
 
Gezellig hoor, ziekenhuizen en operatie kamers. Over een paar maanden nog één keer en ik hoop de laatste keer!