Vandaag moest ik naar het ziekenhuis. Ruim op tijd sta ik bij de balie neurologie met voor mij nog een oudere man en achter de balie een medewerkster. De medewerkster zit aan de telefoon en voert overduidelijk een ongezellig privé gesprek. Met een kwaad gezicht snauwt ze in de hoorn:
“ Ik hang op, er staan mensen voor de balie”. Iet wat schuchter stapt de man voor mij naar de wachtende medewerkster toe. Wat aarzelend reikt de man haar een papier toe die zij, geërgerd door de traagheid van de oude man, uit zijn hand grist. Ze typt wat op de computer, tuurt even naar het scherm en zegt met een snauw:
“Uw pasje van de zorgverzekeraar, heeft u dat voor mij?”
“Dat ben ik vergeten; dat ligt nog thuis”, mompelt de man verlegen.
“Dan kan ik u niet helpen, ik moet uw pasje zien”, snauwt ze de hem toe terwijl ze met een klap het papier voor de man op de balie ‘legt’.
‘Die is wel erg vrolijk’, denk ik stilletjes, ‘gelukkig heb ik alles bij de hand’, en nogmaals kijk ik of ik inderdaad nog steeds twee papieren in mijn hand heb.
De man staat nog wat beduusd te kijken terwijl zij om hem heen kijkt en tegen mij, alsof ik bij de groenteman ben, zegt:
“Zegt u het maar”, terwijl ze al het gebaar maakt om mijn papieren aan te pakken.

Naam en geboortedatum worden ingetoetst op de computer. Wenkbrauwen gefronst en er wordt wat gemompeld van: ‘ik kan u niet vinden’. Plotseling verschijnt er een enigszins gemene grijns op haar gezicht.
“U hebt een afspraak op de achtste juli om half tien?” Heel braaf zeg ik:
“Ja, dat klopt.” Weer geeft ze haar gemene grijns ten beste, pakt mijn papieren, reikt ze mij aan en zegt: “Dan zie ik u morgenochtend wel verschijnen.”

 

De zevende.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.