In het ziekenhuis.
Op zondagavond stap ik in het ziekenhuis in Maastricht om 19.30 uur op afdeling D4 mijn kamer binnen.
Er is nog niemand en het licht is uit dus besluit ik mij even te gaan melden op de afdeling. Onderweg naar de balie loop ik langs een kamer met ’Medium care’ in grote letters op de deuren. Ik kijk er naar binnen; ‘Die maken het niet lang meer, hoewel… Intensive care hebben ze al doorstaan’ is mijn eerste gedachte als ik al die mensen in de bedden bekijk, ‘dus het gaat ze wel goed’. Ik ben er stil van, nog even, dan ik lig er hier ook tussen. Nerveus ben ik totaal niet, maar toch, ergens diep van binnen ben ik wel onrustig.
Iemand dreint: "Zusteerr"
Een verpleegster brengt mij naar mijn kamer en wijst mij mijn bed, met de mededeling dat ze straks terugkomt om bloed te prikken vertrekt ze weer. Al gauw komen er een man en een vrouw binnen, hij krijgt morgen ook een hybride ablatie. Gezellig stel; hij kletst vrolijk door over van alles. Hij is electriker van beroep; zou zes weken geleden al geopereerd worden, maar toen kon het niet doorgaan vanwege een ‘spoedgeval’. Morgenochtend om 8 uur gaat het gebeuren. "Ik heb wel een grote mond maar het is toch wel best spannend", fluistert hij mij toe. Ik beaam zijn woorden dat het inderdaad spannend is.
“Zusteeer”
Mijn kamergenoot moet zich helemaal uitkleden. Daarna wordt hij helemaal geschoren door een verpleegster. “Als ik dat had geweten had ik het thuis al gedaan.” zegt hij. Ik moet het met hem eens zijn, ik zou dat ook prettiger gevonden hebben om zelf mijn lijf geheel haarloos te maken. Ik let goed op want wat er nu bij hem gebeurt, gebeurt morgenochtend bij mij.
’s Morgens om vijftien minuten over acht wordt het bed van buum, met buum in een operatiehemd, de kamer uit gereden. “Mocht je onverhoopt toch eerder ‘boven’ komen dan ik: Doe een goed woordje voor mij, wil je?” roep ik hem na. Vanaf de gang roept hij vrolijk terug: “Neem jij dan mijn tanden mee?”
“zusteeeer”
Dan ben ik aan de beurt. De dames zijn kordaat en grondig bezig; ik heb niets te vertellen. Binnen een half uur ben ook ik geschoren, gewassen met een ontsmettingszeep en, verder naakt, gehuld in een operatie hemd. Nu moet ik wachten tot elf uur, dan is het mijn beurt.
Eten en drinken zijn verboden, ‘het is voor een goed doel’ denk ik maar. Met een goed boek in mijn handen lig ik op bed te wachten. De wijzers van de klok die boven de deur hangt kruipen naar de tien en tergend traag verder naar de elf. Ik reageer op elk geluid van voetstappen in de gang, maar niemand komt mij halen.
Twaalf uur.
“zuuusteeer”
Één uur. Ik tracht even te slapen want niets is zo vermoeiend als wachten en niets doen.
“Zuster!” …Vanaf de gang hoor ik een verpleegster in heerlijk Limburgs dialect tekeer gaan tegen mevrouw Wijders dat ze haar buiten zetten als ze niet ophoud met zeuren.
Twee uur. Ik vorder aardig in mijn boek, bijna op de helft. Het vermoeden dat ik vandaag niet meer geholpen ga worden wordt sterker.
Drie uur. “Meneer van Bommel, ik heb slecht nieuws voor u. De verpleegster heeft moeite mij het nieuws te vertellen, ongemerkt is ze overgeschakeld naar een Limburgs taalgebruik.
“Het is wat uitgelopen met die vorige meneer, vandaag kunt u niet gedaan worden” vertelt ze.
Mijn eerste gedachten gaan naar mijn buurman, “Het gaat hem toch wel goed?” vraag ik ongerust aan het meisje. Ze weet verder niets; ik mag mij aankleden en wachten op de arts die mij komt vertellen hoe verder te doen.
Gekleed, met een bak thee en mijn boek wacht ik op wat komen gaat. Het gebeuren begint nu pas goed tot mij door te dringen, vrolijk wordt ik er niet van, ik had mij juist zo op de operatie voorbereid en verheugd. Onwillekeurig kijk ik naar het kastje van buum; ik zie geen doosje met een gebit.
“zusteeer”
Vier uur. Kort na elkaar komen er twee nieuwe ‘gasten’ binnen. Een man van tweeënzeventig met een boksers neus en een keurige, netjes geklede oudere man, type ambtenaar. De verpleging is druk doende met de twee heren; prikken bloed, maken hartfilmpjes en regelmatig verdwijnen zij even naar elders voor onderzoek. De bokser, bijgestaan door zijn dochter, neemt de dingen zo ze komen. De ambtenaar is een mopperkont: “Moet dat nou allemaal weer, zucht, dat hebben jullie al zo vaak gedaan…zucht…mok mok…” Een verpleegster komt de kamer binnen met wat papierwerk en vraagt in het algemeen: “Meneer luierink? Het gezicht van de ambtenaar, waar geen lachrimpel op te bespeuren is, kijkt het meisje aan en zegt: “Godverdomme, wat een mensen werken hier, moet ik aan jullie mijn leven toevertrouwen? Jullie kunnen nog geen naam lezen laat staan uitspreken.” Het meisje staart geschrokken naar haar papier. “Mijn naam is : Lieuerink, toch niet te moeilijk dacht ik.” Besluit de man met een gezicht vol onweer.
Tegen de klok van vijf komt een arts mij vertellen dat de operatie niet door gaat, iets dat had ik al begrepen had. De communicatie in dit ziekenhuis is niet echt goed te noemen lijkt mij.
“De artsen zijn nu in vergadering over wanneer u aan de beurt bent.” Besluit hij.
Ik zet mijn telefoon aan en gelijk stromen de berichtjes binnen. Voice-mail laat ik altijd voor wat het is maar de sms’jes lees ik. Er staat ook twee maal een zelfde nummer vermeld dat mij gebeld heeft.
Dat nummer belt weer; het blijkt de oogbus te zijn, iets wat van mijn zorgverzekeraar uitgaat. Gratis… Ik verschiet van kleur: ‘vergeten af te zeggen’ flitst er door mij heen en wil gelijk mijn verhaal af gaan steken. Waarom weet ik niet maar ik hou toch mijn mond en luister naar de vrouw aan de telefoon. Het blijkt dat de bus kapot is en dus niet 13 november 2012, morgen, op de afgesproken plaats zal kunnen zijn, of ik het heel erg vindt. “Ik had er wel op gerekend, maar het is overmacht dus niets aan te doen, gewoon pech.” Antwoord ik vriendelijk en opgelucht.
Bijna zes uur; het eten wordt gebracht. De bokser en ik zitten aan tafel, we laten ons het gehakt en de peentjes goed smaken, maar de ambtenaar lijkt een verwend joch te zijn.
“Verdomme” barst hij uit, “de peentjes zijn half gaar, ik ben toch geen konijn! Kunnen ze dan ook al niet koken!, verdomme.” Hij schuif als een verwend kind zijn bord opzij en gaat op zijn bed mokkig zitten kijken. Even later eet hij toch, maar de peentjes laat hij staan.
Om even over zeven uur komt er een arts. “Meneer, we hebben een nieuwe afspraak voor u gemaakt op vijfentwintig november, schikt dat? “ Overal ga ik mee akkoord, als ik maar messen kan gaan zien, dus de afspraak staat. Op mijn vraag antwoord hij: “Nee, een recept heb ik niet, dat moet u even met de…ik ga het even regelen, ik kom zo terug.”
Om acht uur ben ik het gewenste recept maar gaan halen bij de zaalarts en gelijk maar vertrokken, op weg naar het station, terug naar Heerlen.