de dood en verrijzenis van Paultje
Het is een oud dak, maar toch is weer het verzoek aan mij en mijn hulpje Paul om het zo goed mogelijk waterdicht te maken.
Voor de zoveelste keer in vijf jaar maken wij met de lift de reis naar de twintigste verdieping.
Twee verhuizers met dekens en karretjes staan ook in de lift. Zij gaan mee tot de twaalfde verdieping. Als we uit de lift komen, moeten we nog één trap op die ons in het lifthuis op het dak brengt en van daaruit stappen we op het platte dak.
Nu schijnt de zon, we boffen dat het vannacht geregend heeft. De zon droogt het dak, maar op plaatsen waar scheurtjes of gaten zitten, droogt het dak een stuk langzamer. Wij zetten daar met een schoolkrijtje een cirkel omheen zodat we het weer te kunnen vinden als alles droog is.
Zoals altijd kijk ik eerst vanaf dit meer dan vijftig meter hoge dak over de stad heen: het uitzicht vind ik telkens weer de moeite waard. Ver lijkt verder, de stad lijkt groter en het is alsof er meer bomen zijn. De mensen beneden op de grond zijn werkelijk net kleine miertjes.
Het is vandaag een zeldzame dag, een dag als geen ander: een heerlijk zonnetje, niet te fel of te warm, precies goed. Een dag die ruikt naar zomer en vochtig, fris groen met vogeltjes die er vrolijk op los kwetteren. Een dag om de automatische piloot aan te zetten, het verstand op nul en lekker met een sappige grasspriet in je mond in het gras gaan liggen dromen.
Bij het werk hoeven we niet veel na te denken en echt inspannend is het ook niet. Spreken hoeft niet, dus doen we ook niet, ieder is in ontspannen en opperbeste stemming bezig met zijn werk en heeft zijn eigen gedachten.
Na drie uurtjes werken rij ik even naar de groothandel om wat kit te halen. Paul maakt ondertussen het laatste gat dicht met een nieuw laagje dakbedekking.
Als ik weer terug ben met de benodigde kit haast ik mij niet. De verhuizers houden de lift telkens weer bezet en aangezien ik geen zin heb om twintig verdiepingen met de trap naar boven te lopen maak ik maar een praatje en wacht geduldig. Die jongens doen ook maar gewoon hun werk en ik verwacht dat Paul lekker op het dak in het zonnetje gaat zitten als hij klaar is. Eindelijk weer boven zie ik geen Paul. Ik kijk overal, ook op het dak van het lifthuis, maar zie hem niet. Misschien naar het toilet, is mijn gedachte terwijl ik sloom naar de dakrand loop om zijn laatste werk te bezien.
Mijn haarwortels prikken, mijn borst lijkt bekneld en ik voel het bloed uit mijn gezicht trekken. Vijftig meter lager zie ik Paul liggen, op zijn rug in het gras met armen en benen gespreid. Dood. Ik geef een brul, maar hij hoort mij natuurlijk niet. Even weet ik niet wat te doen, maar dan ren ik naar het lifthuis om weer naar beneden te gaan. De trap neem ik met twee stappen, maar de lift is natuurlijk weer bezet door de verhuizers.
“Godverdomme, klootzakken, flikker toch es op bij die lift stelletje klerelijers”, scheld ik er wanhopig op los in mijn paniek en haast. Dan maar met de trap.
Ik heb het warm van angst en van inspanning. Denken lukt niet. ‘Naar beneden’, gilt er een stemmetje in mijn hoofd. Ergens halverwege op de zoveelste verdieping schiet het getal 112 door mijn gedachten, maar het dringt niet tot mij door waar dat nummer toe dient. Ik ren, vlieg, de trappen af.
Beneden in de hal komen juist twee verhuizers met een grote kast op een karretje door de deur naar binnen. Het zijn geen kleine jongens, maar ik duw hen in mijn paniek met gemak met kast en al terug naar buiten en sprint de hoek van de flat om naar het grasveldje waar Paul ligt.
Wat ik op het grasveldje aantref is onwerkelijk, het is alsof ik in een andere wereld terecht ben gekomen. Paul staat met een meisje te praten! Omdat ik van binnen kom en nu in de volle zon sta, is alles in mijn ogen onwerkelijk licht, de zon staat achter Paul en het meisje zodat het lijkt alsof er om zijn ruige haardos en het hoofd van het meisje een krans van licht straalt. Paul en het meisje kijken mij geschrokken aan.
“Is er wat gebeurd?”, vraagt hij verontrust. Stotterend en met knikkende knieën vertel ik onsamenhangend mijn verhaal. Langzaamaan begin ik zelf te begrijpen wat werkelijk gebeurd is.
Toen ik hem beneden zag liggen was mijn eerste en enige gedachte: ‘Die is gevallen, die is dood.’ Dat er geen gereedschap en dakbedekkingmateriaal meer op het dak lag, besefte ik niet. Paul had zijn werk gedaan en alles netjes opgeruimd. Beneden in de hal had ik vanuit mijn ooghoek wel gereedschap en materiaal zien staan, maar dat drong niet tot mij door. En dat hij wachtend op mijn terugkomst lekker in de zon op het gras zou kunnen liggen, kwam al helemaal niet in mij op.
Later die dag trakteerde Paul mij op koffie met gebak. “Op de verrijzenis van Paultje”, zei de lolbroek.
Na een jaar en een half werken met dit joch is hij een beetje als mijn eigen zoon geworden. Ik vergeef hem zijn humor, ik ben veel te blij dat hij er nog is.
Reactie plaatsen
Reacties